Heel, heel lang geleden, toen de dieren nog spreken konden, woonde er eens een lieve vrouw in een piepklein huisje aan de rand van een dorp.
De vrouw was groot en had dik grijs haar. Ze was eerlijk en bezat de
onschuld van een kind.
Iedere week ging de vrouw naar de kerk. Daar zong zij de sterren van de
hemel voor God en voor alle mensen die naar de kerk kwamen.
Kinderen waren dol op haar omdat er een warm licht van haar af straalde. De vrouw nam de kinderen die bij haar
kwamen op schoot, zong met ze, speelde met ze en las ze voor, uren achter
elkaar.
Vier kinderen waren in het bijzonder op haar gesteld. En ZIJ hadden ook
een speciaal plekje in HAAR hart. Over die kinderen ontfermde zij zich als
een tweede moeder. Ze verschoonde hun luiers, deed ze in bad, gaf ze te eten,
vierde hun verjaardagen en kerstmis met ze.
Toen de vier kinderen groot werden, bleef de vrouw hun levens verlichten
met haar warme liefde. Ze was trots op alles wat de kinderen in hun leven
bereikten en vertelde dat aan iedereen die het maar horen wilde. Een van
die kinderen kreeg zelf ook weer een kind. De vrouw kon haar geluk niet op met
het meisje: een prinsesje met blonde krullen en grote blauwe ogen.
Maar op een dag gebeurde er iets afschuwelijks. Een
vreselijke pijn nam bezit van haar lichaam en begon het warme licht dat zij
uitstraalde langzaam uit te doven.
Het verhaal over het leven van de vrouw begon als een sprookje, maar
eindigde niet zo.
Er is geen prins op een witte olifant gekomen die het warme licht weer aan
kon wakkeren. Het licht is gedoofd en zal hier nooit meer ontstoken
worden.
***
Lieve tante, jij en ik geloven dat de dood niet het einde is. Je hebt toen
je nog leefde al even de hemel gezien. Ik vertrouw erop dat je daar nu bent, bij
je moeder, opgenomen in de eeuwige liefde van onze God.
Ik weet niet goed hoe het leven hier verder moet zonder jou. Maar jouw
warme licht, dat voortaan vanuit de hemel straalt, zal mijn pad dat nu zo
donker lijkt, blijven verlichten.
Lieve tante, rust zacht, en lang en gelukkig.