Laten we ons eens verdiepen in de
leerlingen van Jezus in dit verhaal. Ze staan aan het meer van Tiberias, ook
wel het meer van Galilea genoemd. Ze zijn daar niet voor de eerste keer. Hier
zijn ze vaak samen geweest met hun lieve vriend en grote voorbeeld, Jezus. Hem
hebben ze de afgelopen weken zien lijden en sterven en ze hebben het wonder van
zijn opstanding meegemaakt. Maar nu lijkt hun vriend, de man voor wie ze alles en
iedereen hebben achtergelaten, helemaal verdwenen. Als we de leerlingen zo zien
staan na al die gebeurtenissen dan kunnen we hun radeloosheid bijna voelen. Wat
nu?
Petrus stelt voor om maar te gaan
vissen en de andere leerlingen gaan mee. Ze vangen echter niets. De hele nacht
staren ze in het donkere water. Dan wordt het ochtend en zien ze een man aan de
kant van het meer staan die zegt dat ze de netten aan de andere kant van de
boot moeten uitwerpen. Dat doen ze en ineens verandert de hele situatie: ze
vangen heel veel vis en de lievelingsleerling van Jezus (Johannes) herkent de
man aan de kant van het meer ineens. Het is de Heer!
Wat is er hier nou toch gebeurd?
Hoe kan het dat de leerlingen ineens weer wat meezit? We zien in dit stukje
tekst een paar belangrijke dingen. De leerlingen kijken tijdens het vissen de
hele nacht naar links, naar het westen, waar de zon ondergaat. Als we het licht
of de zon zien als het symbool voor Jezus, dan richten de leerlingen hun aandacht dus eigenlijk op het
sterven van Jezus (de ondergaande zon). Ze vangen niets en staren in het
donkere water. Hun leven staat als het ware stil.
Dan is er iemand die ze zegt:
probeer het eens aan de andere kant. Ze draaien zich naar rechts, het oosten,
en zien dus de zonsopgang (het is immers ochtend). Als we de zon/het licht nu
weer nemen als een symbool voor Jezus, dan kijken de leerlingen nu dus naar de
verrezen Christus, die zijn licht over de leerlingen laat schijnen. Nu begint
hun leven weer op gang te komen en vangen ze vis.
Dat is ook precies het moment dat
Johannes (de lievelingsleerling van Jezus) Jezus herkent. De leerlingen
herkennen Jezus in het licht dat door de duisternis breekt.
Dat is niet de eerste keer dat we
in de verhalen over Jezus na de opstanding lezen dat Jezus zelf zorgt voor een
omkering van donker naar licht, van dood naar leven. Johannes vertelt één
hoofdstuk eerder in dit evangelie namelijk ongeveer hetzelfde over Maria
Magdalena: Zij is verdrietig over de dood en afwezigheid van Jezus en staart
naar zijn graf. Ze komt een man tegen en dat blijkt Jezus te zijn, maar ze herkent
Hem aanvankelijk niet. Pas als Hij haar aanspreekt en zij keert zich om (weg
van het graf) herkent ze Hem en kan ze weer verder met haar leven.
Wat kunnen wij nu uit dit verhaal
meenemen? Wij kunnen ons afvragen of wij Jezus ook wel eens herkennen in de
mensen die wij tegenkomen en ons weer op het goede spoor zetten (net zoals de
leerlingen Jezus herkende in de man aan de kant van het meer, of Maria
Magdalena in de tuinman).
Ik denk dat dat eigenlijk heel
vaak zo is, bijvoorbeeld als je wordt gebeld door een vriend of vriendin
wanneer je in de put zit; als je valt en iemand raapt je op; als je je eenzaam
voelt en je kunt een praatje maken met de buurvrouw; als je moe bent en je man zet
een kopje thee voor je. Herkennen we niet in al die kleine gebaren Jezus:
iemand die met liefde en warmte naar ons kijkt, ziet dat wij het even niet meer
zien zitten en ons dan met een klein gebaar weer terug op de rails zet?
Aan het einde van het verhaal
vraagt Jezus Petrus om zijn schapen te hoeden en hem te volgen. Wij kunnen die
vraag van Jezus ook op onszelf betrekken. Wij worden ook gevraagd om de schapen
hoeden en Hem volgen? Hoe dan? Door een lichtpuntje te zijn op de donkere
momenten in het leven van de ander, van de mensen in onze eigen omgeving. Het
zijn vaak maar kleine gebaren die nodig zijn: de man aan de kant van het meer
geeft een goed advies (kijk eens naar de zonsopgang) en hij eet met de
leerlingen, de tuinman bij het graf van Jezus maakt een praatje met Maria. We
kunnen dus met een klein beetje aandacht, een vriendelijk gebaar, een goed
advies, een gezamenlijk kopje koffie of een maaltijd al lichtpuntjes worden in
het leven van de ander. Daarmee volgen wij Jezus en hoeden zijn schapen.
Voor dat ik deze overweging
afrond, wil ik nog eventjes naar het laatste stukje van het verhaal kijken. Na
het eten spreekt Jezus met Petrus. Het wordt een ontroerend gesprek. Jezus en
Petrus, vrienden die zoveel samen hebben doorgemaakt, staan na al die belevenissen
weer tegenover elkaar en Jezus vraagt Petrus heb je mij lief? Niet één keer, maar drie keer. Petrus antwoordt
drie keer ja heer gij weet dat ik u bemin.
Sluit u nu eens uw ogen. Doe het
maar even, dat helpt. Stelt u zich eens voor dat u voor Jezus staat. Uw
voorbeeld, uw vriend. U heeft hem zien lijden en sterven, u heeft hem verraden
uit angst voor uw eigen leven, en u hebt getuigd van Zijn verrijzenis. U was
radeloos toen hij ineens van u was weggenomen. En na al die momenten staat Jezus
weer tegenover u en vraagt u Heb je mij
lief?
Wat zou dan uw antwoord zijn?