maandag 2 mei 2016

Overweging bij Johannes 21:1-19



Laten we ons eens verdiepen in de leerlingen van Jezus in dit verhaal. Ze staan aan het meer van Tiberias, ook wel het meer van Galilea genoemd. Ze zijn daar niet voor de eerste keer. Hier zijn ze vaak samen geweest met hun lieve vriend en grote voorbeeld, Jezus. Hem hebben ze de afgelopen weken zien lijden en sterven en ze hebben het wonder van zijn opstanding meegemaakt. Maar nu lijkt hun vriend, de man voor wie ze alles en iedereen hebben achtergelaten, helemaal verdwenen. Als we de leerlingen zo zien staan na al die gebeurtenissen dan kunnen we hun radeloosheid bijna voelen. Wat nu?

Petrus stelt voor om maar te gaan vissen en de andere leerlingen gaan mee. Ze vangen echter niets. De hele nacht staren ze in het donkere water. Dan wordt het ochtend en zien ze een man aan de kant van het meer staan die zegt dat ze de netten aan de andere kant van de boot moeten uitwerpen. Dat doen ze en ineens verandert de hele situatie: ze vangen heel veel vis en de lievelingsleerling van Jezus (Johannes) herkent de man aan de kant van het meer ineens. Het is de Heer!

Wat is er hier nou toch gebeurd? Hoe kan het dat de leerlingen ineens weer wat meezit? We zien in dit stukje tekst een paar belangrijke dingen. De leerlingen kijken tijdens het vissen de hele nacht naar links, naar het westen, waar de zon ondergaat. Als we het licht of de zon zien als het symbool voor Jezus, dan richten  de leerlingen hun aandacht dus eigenlijk op het sterven van Jezus (de ondergaande zon). Ze vangen niets en staren in het donkere water. Hun leven staat als het ware stil.

Dan is er iemand die ze zegt: probeer het eens aan de andere kant. Ze draaien zich naar rechts, het oosten, en zien dus de zonsopgang (het is immers ochtend). Als we de zon/het licht nu weer nemen als een symbool voor Jezus, dan kijken de leerlingen nu dus naar de verrezen Christus, die zijn licht over de leerlingen laat schijnen. Nu begint hun leven weer op gang te komen en vangen ze vis.

Dat is ook precies het moment dat Johannes (de lievelingsleerling van Jezus) Jezus herkent. De leerlingen herkennen Jezus in het licht dat door de duisternis breekt.

Dat is niet de eerste keer dat we in de verhalen over Jezus na de opstanding lezen dat Jezus zelf zorgt voor een omkering van donker naar licht, van dood naar leven. Johannes vertelt één hoofdstuk eerder in dit evangelie namelijk ongeveer hetzelfde over Maria Magdalena: Zij is verdrietig over de dood en afwezigheid van Jezus en staart naar zijn graf. Ze komt een man tegen en dat blijkt Jezus te zijn, maar ze herkent Hem aanvankelijk niet. Pas als Hij haar aanspreekt en zij keert zich om (weg van het graf) herkent ze Hem en kan ze weer verder met haar leven.

Wat kunnen wij nu uit dit verhaal meenemen? Wij kunnen ons afvragen of wij Jezus ook wel eens herkennen in de mensen die wij tegenkomen en ons weer op het goede spoor zetten (net zoals de leerlingen Jezus herkende in de man aan de kant van het meer, of Maria Magdalena in de tuinman).

Ik denk dat dat eigenlijk heel vaak zo is, bijvoorbeeld als je wordt gebeld door een vriend of vriendin wanneer je in de put zit; als je valt en iemand raapt je op; als je je eenzaam voelt en je kunt een praatje maken met de buurvrouw; als je moe bent en je man zet een kopje thee voor je. Herkennen we niet in al die kleine gebaren Jezus: iemand die met liefde en warmte naar ons kijkt, ziet dat wij het even niet meer zien zitten en ons dan met een klein gebaar weer terug op de rails zet?

Aan het einde van het verhaal vraagt Jezus Petrus om zijn schapen te hoeden en hem te volgen. Wij kunnen die vraag van Jezus ook op onszelf betrekken. Wij worden ook gevraagd om de schapen hoeden en Hem volgen? Hoe dan? Door een lichtpuntje te zijn op de donkere momenten in het leven van de ander, van de mensen in onze eigen omgeving. Het zijn vaak maar kleine gebaren die nodig zijn: de man aan de kant van het meer geeft een goed advies (kijk eens naar de zonsopgang) en hij eet met de leerlingen, de tuinman bij het graf van Jezus maakt een praatje met Maria. We kunnen dus met een klein beetje aandacht, een vriendelijk gebaar, een goed advies, een gezamenlijk kopje koffie of een maaltijd al lichtpuntjes worden in het leven van de ander. Daarmee volgen wij Jezus en hoeden zijn schapen.

Voor dat ik deze overweging afrond, wil ik nog eventjes naar het laatste stukje van het verhaal kijken. Na het eten spreekt Jezus met Petrus. Het wordt een ontroerend gesprek. Jezus en Petrus, vrienden die zoveel samen hebben doorgemaakt, staan na al die belevenissen weer tegenover elkaar en Jezus vraagt Petrus heb je mij lief? Niet één keer, maar drie keer. Petrus antwoordt drie keer ja heer gij weet dat ik u bemin.

Sluit u nu eens uw ogen. Doe het maar even, dat helpt. Stelt u zich eens voor dat u voor Jezus staat. Uw voorbeeld, uw vriend. U heeft hem zien lijden en sterven, u heeft hem verraden uit angst voor uw eigen leven, en u hebt getuigd van Zijn verrijzenis. U was radeloos toen hij ineens van u was weggenomen. En na al die momenten staat Jezus weer tegenover u en vraagt u Heb je mij lief?

Wat zou dan uw antwoord zijn?